Vennootschapsbelasting

Inleiding
In Nederland zijn overheidsondernemingen vanaf 1 januari 2016 in principe belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (Vpb). Dat volgde uit de op 11 juni 2015gepubliceerde Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen die.

De oude wetgeving kende als hoofdregel dat overheidsondernemingen niet-belastingplichtig zijn voor de Vpb, behalve als de wet uitdrukkelijk anders bepaalde. Het ‘nee, tenzij’ uitgangspunt is verlaten. In de wet staat nu het uitgangspunt dat ondernemingsactiviteiten van de overheid belastingplichtig zijn voor de Vpb, behalve als er een vrijstelling van toepassing is. Het uitgangspunt is nu: ‘ja, tenzij’. De nieuwe regeling werkt echter wel zo dat er pas Vpb-plicht ontstaat als sprake is van ondernemersactiviteiten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan de hiervoor gestelde voorwaarden.

Voorwaarden ondernemersactiviteiten (Vpb-plicht)
Activiteiten (of clusters van activiteiten) kwalificeren als ondernemersactiviteit als sprake is van:
· een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid;
· en deelname aan het economisch verkeer;
· en een winstoogmerk/structurele overschotten.

Inventarisatie algemene activiteiten
Uit een inventarisatie van de activiteiten binnen de reguliere exploitatie blijken geen Vpb-plichtige (clusters van) activiteiten aanwezig te zijn. Daar waar binnen bepaalde clusters van activiteiten overschotten worden behaald, wordt niet voldaan aan de criteria die worden gesteld voor toetreding tot Vpb-ondernemerschap.
vooral vanwege de laatste twee voorwaarden vallen de activiteiten binnen de gemeentelijke exploitatie buiten de Vpb-plicht.

Inventarisatie grondexploitatie activiteiten
Bij invoering van de Vpb-plicht voor overheidsondernemingen was de verwachting dat activiteiten op het gebied van grondexploitaties altijd Vpb-plichtig zouden zijn. Dit omdat deze activiteiten zouden voldoen aan de drie gestelde voorwaarden. Op basis van de huidige inzichten blijken de (geclusterde) grondexploitaties niet Vpb-plichtig te zijn. De reden is dat met name aan de derde voorwaarde, winstoogmerk/structurele overschotten, niet wordt voldaan.

Conclusie
De uitkomst van de inventarisaties is dat alle (clusters van) activiteiten niet onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, en dat over 2016 geen Vpb betaald hoeft te worden.

In het kader van risicobeheersing wordt het standpunt van de gemeente voorgelegd aan de belastingdienst en is op basis van een landelijk gebruikt rekenmodel een inschatting gemaakt van de te betalen Vpb in 2016. Ook op basis hiervan is de Vpb-last over 2016 nihil.

De conclusie moet nog worden afgestemd met de Belastingdienst en uiteindelijk leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Wanneer de Belastingdienst klaar is voor het afsluiten van dit soort overeenkomsten is nog erg onduidelijk.